WORKSHOP: EEN DOORLOPENDE VERKLEEDPARTIJ

Tekst en afbeeldingen: Guus Essers
Artikel uit Turning Wheel 2025-4

Het gebruik van akkoordsymbolen is traditioneel aan tamelijk strak geformuleerde regels gebonden. Akkoordsymbolen zijn indertijd ontstaan om de ’vertaalslag’ van de te lezen notenclusters naar de te spelen klanken te vergemakkelijken: akkoorden zijn dus eigenlijk een ‘shortcut’.

De muziekpraktijk van alledag bewees dat de strakke regels rondom het notenschrift niet altijd meer voldeden, waarmee gaandeweg de akkoordsymbolen gingen verschijnen. Diezelfde praktijk bewijst dat de regels waaraan het gebruik van akkoordsymbolen gebonden is zelf ook alweer een tijdje aan erosie onderhevig zijn.

Enerzijds blijken er vanuit de moderne muziektheorie nog steeds heel wat toevoegingen en aanvullingen te ontstaan. Aan de andere kant wordt de noodzaak om je individueel sterker te onderscheiden in de muziekbusiness nog altijd sterker. Dit heeft uiteraard als gevolg dat er niet alleen in de samples van geluiden, riffs en groove-patronen, maar ook in de instrumentkeuze – bijvoorbeeld weer terug naar de echte piano, de Fender Rhodes, de Hammond B-3 en de ‘nieuwe’ oude analoge synthesizers als de Oberheim-OB8 en de Prophet-5 – voortdurend wordt gesleuteld en geëxperimenteerd. En ook in het gebruik van akkoorden blijkt in de praktijk dat het reservoir vernieuwingen voorlopig nog lang niet leeg is. Net als bij de taal evolueert de muziek ook steeds, zowel in sounds als notaties.

Boeiende voorbeelden van deze doorlopende verkleedpartij zijn de ontwikkeling van de ‘slash’-akkoorden (bijvoorbeeld C7/D, of C/F# – een aanduiding die deel uitmaakte van het logo van de beroemde kleine PolyTone Mini-Brut bas- en gitaarcombo’s) en van het immer toenemende gebruik van sus-akkoorden (sus2 & sus4, twee uitgestelde (sustained) varianten van de overgang van 2 naar 3, respectievelijk van 4 naar 3).

Een prachtig en haast voor zichzelf sprekend voorbeeld kunnen we vinden in een overbekend filmthema uit de recente filmgeschiedenis, de compositie Best you can do door Christopher Cross, ook wel Arthur’s Theme geheten, uit de film Arthur. De song wordt wel een ‘Magical Tune’ genoemd, vooral door het pianospel van Dudley Moore op de originele opname. Zowel de film als de song bestaan intussen al een aantal jaren, maar mooie muziek zit altijd in de recycling! Zie Figuur 1.

Sus-akkoorden ontstaan door een secunde of een kwart in plaats van de terts in het akkoord te spelen, en in breder verband door er een ‘niet-akkoord-eigen’ noot aan toe te voegen. Ze veroorzaken op die manier een harmonische spanning in een compositie, vooral door het zware accent dat de betreffende sus-noot in het akkoord of in de baslijn toevoegt. De gedachte erachter is dat vrijwel iedere noot een onderdeel kan zijn van een bepaalde harmonie. De c-noot kunnen we plaatsen in het C-akkoord, in het F-akkoord, maar ook onder een D7, een G11 of een Bb9. Zo wordt een eenvoudige F-drieklank opeens een Dm7 als we er een d-toon onder spelen. Spelen we er echter een g-toon onder, dan wordt het plotsklaps een G11. Zie Figuur 2.

In Best what you can do zien we een voortdurende verschuiving van de harmonie, dus van de akkoordkleur en -benaming, door een steeds veranderende basnoot. De baslijn beweegt constant en dwingt de akkoorden steeds opnieuw een andere ‘identiteit’ aan te nemen: ook weer een soort doorlopende verkleedpartij dus.

Daardoor ontstaat er een stijgende spanning in de muziek, een toenemende ‘suspension’, die uiteindelijk in de compositie vraagt om een oplossing. Zie Figuur 3.

In dit voorbeeld lost het E-akkoord pas op als de laatste noot in de tweede maat voor de completering van de A zorgt. Tot dan stijgt de spanning steeds verder. Dit beeld zien we ook bij de opeenvolgende akkoordblokken in Figuur 4.

Het beste dat we kunnen doen om dit verschijnsel onder de knie te krijgen is naspelen, kopiëren en er vervolgens zelf mee te gaan experimenteren. Het resultaat is verzekerd!