Door: Patrick Holleeder
21. Motief
Hieronder verstaat men de kleinste, zelfstandige en karakteristieke melodische bewegingseenheid. Een thema kan vervolgens weer uit meerdere verschillende motieven zijn opgebouwd. (Zie ook TurboTerm 1 en 3).
22. Verschil tussen klank en geluid (Deze begrippen worden vaak door elkaar gebruikt)
Geluid ontstaat wanneer iets in trilling wordt gebracht. Als de trillingen regelmatig en snel genoeg zijn, noemen we dit geluid een klank. Je kan dan een (vaste) toon erin ontdekken. (Meer hierover: zie TurboTerm 51).
23. Prelude
Voorspel en dus niet altijd een compositie met veel gebroken akkoorden. Kan op zich wel, maar hoeft dus zeer zeker niet. Prelude (Präludium) wordt vaak gevolgd door een 'fuge'. Ter completering: Postlude (Postludium) is naspel.
24. Zweltoon
Deze ontstaat door een toon zacht te beginnen, dan sterker en daarna weer zachter te laten worden.
25. Turn-around
Een tussenspel aan het eind van een thema of jazz-standard van doorgaans 4 maten met enkele elkaar goed opvolgende akkoorden, om daarna een herhaling van het thema in te zetten of een solist over het akkoordenschema van het thema te laten improviseren. Vaak begint een dergelijke solist tijdens de turn-around al met zijn of haar solo.
26. Jazz-standard
Een compositie of thema bestaande uit gemiddeld 32 maten, die één keer precies zoals het gecomponeerd is doorgespeeld (of gezongen) moet worden. Daarna gaan de muzikanten na elkaar over dit schema improviseren (met behoud van het oorspronkelijke akkoordenschema!!). Als alle solo's geweest zijn, volgt nog één keer het thema, soms in een verkorte versie: dan wordt vaak alleen de 2e helft van de compositie nog gespeeld. Om begrijpelijke redenen moet tijdens het spelen van het laatste thema de turn-around worden weggelaten. Daarom staan deze akkoorden op de bladmuziek meestal tussen haakjes. Immers na het laatste thema volgt er niets meer... Hoogstens een applaus.
27. Outro/Ending/Coda
Wanneer het complete intro letterlijk weer wordt gebruikt om een nummer mee te beëindigen, wordt het eindje een outro genoemd. Wanneer er wel akkoorden e.d. zijn veranderd t.o.v. het intro wordt het eindje een ending genoemd of coda (=slotstuk).< /p>
28. Chorus (5 betekenissen, die ook nog eens totaal niets met elkaar te maken hebben)
29. Verschil tussen interlude en intermezzo (Deze begrippen worden vaak door elkaar gebruikt)
Op zich gaat het in beide gevallen om een tussenspel. Alleen een interlude is een kerkelijk tussenspel en een intermezzo is een tussenspel voor algemeen spraakgebruik.< /p>
30. Verschil tussen pitch en transposer (Deze begrippen worden vaak onduidelijk door elkaar gebruikt)
In beide gevallen is het een bepaalde functie om een toetsinstrument op een andere toonhoogte te zetten. Alleen bij pitch kan dit uiterlijk een halve toon lager of een halve toon hoger. Tussen de normale stemming en één van deze 2 uitersten zitten ook nog eens (maximaal) 127 stappen. Hierdoor kun je een toetsinstrument helemaal afstemmen op bijvoorbeeld een iets lager gestemde piano of een iets ontstemd blaasinstrument. In de praktijk kun je door de pitch-instelling een muziekinstrument tonen laten spelen die normaal gesproken niet op dat instrument hadden gezeten. Een pitchbend-wheel is een handige manier om een toon snel te kunnen verstemmen. (Meer hierover: zie TurboTerm 31).
Een transposer werkt juist alleen maar in stappen van minimaal een halve toon omhoog of omlaag tot een maximaal bereik van wel 2 octaven naar boven of beneden. Kort samengevat: Doorgaans geldt maximaal bereik pitch = minimaal bereik transposer.
31. Pitchbend-wheel
Een pitchbend-wheel (ook wel glide-regelaar in goed Nederlands) is een handige methode om op een makkelijke manier handmatig een aangeslagen toon snel omhoog of omlaag te kunnen verstemmen. Een pitchbend-wheel springt na het loslaten automatisch terug naar de neutrale stand precies in het midden van het totale bereik. Met de pitchbend-wheel is ook letterlijk in-de-hand te houden hoe snel de noot moet verstemmen.
Een pitchbend-wheel bestaat ook in de vorm van een joystick of een bal, waar je dan met je handpalm de toon mee kan ontstemmen. Het bestaat zelfs als footswitch of als een bedieningsknop. Alleen in de laatste gevallen ga je altijd meteen naar het uiterste bereik en glijdt de toon op een vooraf (of fabrieks) bepaalde tijd uiteindelijk naar de juiste (ingedrukte) toets = toon = stemming. Een variant hierop is de portamento. Met deze instelling glijdt de klank van de ene gespeelde toon naar de volgende toon. Het bereik wordt dus bepaald door de afstand tussen deze 2 gespeelde toetsen en staat dus niet vooraf vast! Wel kan er apart een tijd worden ingesteld hoe snel de toon van de aangeslagen toon naar de volgende moet glijden. Portamento wordt veel gebruikt op synthesizers.
32. Het begrip 'pianist'
Er is inderdaad niet vreselijk veel onduidelijkheid over wat een pianist is. Het zal wel te maken hebben met het instrument waar hij achter (of juist voor?!) zit. Maar dat is ook maar ten dele waar, want in het algemeen gebruik wordt ook iemand die op een vleugel(!) speelt, gewoon pianist of pianiste genoemd!!
Is dat eigenlijk wel te snappen? Hoe groot die vleugel ook is, bijvoorbeeld zo'n grote concertvleugel van het Concertgebouw... het is en blijft een pianist die daar op speelt. 'Pianist' was altijd al een ruim begrip. Iemand die op een toneel opkomt met een triangel, kan wel een pianist zijn maar is het op dát moment niet...!
33. Prima Vista
In de muziek gebruikte term voor het onvoorbereid spelen van een stuk bladmuziek, oftewel een muziekstuk voor het eerst zien en tegelijk ook uitvoeren.
Hoe meer het te spelen nummer tijdens de allereerste (= 'prima') keer lezen/zien (= 'vista') al goed klinkt (melodisch, ritmisch en harmonisch), hoe gekwalificeerder een muzikant de techniek 'prima-vista' beheerst. Vooral een gave die erg goed te gebruiken is, als je bijvoorbeeld als pianist audities moet begeleiden. Het is dan vaak een onmogelijke opgave om alle stukken die tijdens de audities gedaan worden allemaal vooraf in te zien en voor te bereiden. Kost trouwens ook veel te veel tijd.
34. Rubato
Vrij in tijdsmaat, er is dan geen consequent doorlopend ritme, maar er wordt dan min of meer per zin gezongen of gespeeld. Vooral veel voorkomend in de jazz- en lichte muziek tijdens een intro van een jazz-standard (ook wel 'verse' genoemd, zie ook TurboTerm 43). Dan bepaalt de zanger(es) of de solist wanneer er weer verder gegaan wordt en hoe lang de rusten tussen de zinnen gaan worden. Het is voor de begeleidingsinstrumentalisten van uitermate belang om heel goed op te letten en de solist goed te volgen. De begeleiding mag tijdens een rubato-gedeelte niet altijd achteraan hollen, maar moet ondanks alles gewoon de melodie-noten van de solist op het juiste moment ondersteunen. Bij zangers en zangeressen is het bijvoorbeeld goed mogelijk om naar de ademhaling te luisteren. Daaraan is vaak te horen, wanneer de vocalist weer verder gaat (en soms kun je zelfs horen in welk tempo).
35. Potpourri
Een afgrijselijk lelijk woord voor een aaneenschakeling van doorgaans populaire nummers. Ook wel medley genoemd. Ik stel voor dat iedereen vanaf nu het woord medley gebruikt in plaats van potpourri. Dat laatste woord wekt ook vaak de suggestie dat het ook gelijk een polonaise is! Medley is wat dat betreft een wat neutraler woord. Je kunt het woord medley overigens verder nergens anders voor gebruiken. Behalve als je Lee Towers heet en de telefoon aanneemt...
36. Triolen(-feeling)
Dat in een nummer een doorlopend gevoel van aanwezigheid van triolen is. Triolen hebben 3 belangrijke eigenschappen (kan ook haast geen toeval zijn, dat het er 3 zijn):
Ook tijdens solo's kun je gebruik maken van de hierboven vermelde triolen-feeling. Hier kun je namelijk heel lekker swingende achtsten op spelen en dat 'swingt' lekker (Zie ook TurboTerm 63). Er bestaan ook ritmes die continu (dus het hele nummer) een triolen-feeling hebben. Dat zijn de bekende Slow Rock- en 6/8 Blues-ritmes. De triolen-feeling is overigens wel het minste wat je als muzikant moet beheersen om lekker over een jazz-standard te kunnen improviseren. (Zie ook TurboTerm 8.)
37. Spraakgebruik: 'Dat ziet er gelikt uit'
Je kan van dit spreekwoord alles vinden en verzinnen, wat je er zelf allemaal maar bij wilt bedenken. Maar in de muziek geven we met dit spreekwoord een compliment, specifiek over visuele aspecten binnen de muziek: de opstelling van de band op het podium, een CD-hoes, een decor of bijvoorbeeld een juiste afstelling van de belichting voor een orkest of combo. Zelfs voor de kleding of kostuums van de muzikanten bij een concert wordt deze (muzikale) opmerking gebruikt.
38. Scatten
Wanneer een musicus soleert over een bepaald schema noemen we dat improviseren. Alleen bij vocalisten wordt ditzelfde ook nog eens speciaal scatten genoemd.
39. Rampestamper(tje)
Wanneer een bepaald nummer al behoorlijk inspiratieloos overkomt of bovenmatig veel herhalende ritmische en/of melodische patroontjes kent of in een zelfde (trein)vaart doorkwakkelt tot het eind, dan hebben we een rampestamper(tje) te pakken. Sommige lesboeknummers worden wel vaak zo genoemd. Soms terecht, maar soms ook juist niet.
40. Bridge
In een gemiddeld (pop)nummer dat gedeelte dat altijd gespeeld wordt als alle coupletten geweest zijn en doorgaans gecomponeerd wordt tussen de 2 laatste refreins in. Hierdoor ontstaat er een verbinding, een brug (bridge) tussen die 2 refreins. Een bridge lijkt vaak wel een heel ander liedje: je herkent het couplet of het refrein er helemaal niet meer in. De bridge staat ook vaak in een andere toonsoort dan de rest van het nummer en is er dus dan gemoduleerd.
Op deze website plaatsen we cookies die de website goed laten werken of anoniem het gebruik van onze website analyseren.
We plaatsen geen cookies waar u toestemming voor moet geven. Meer informatie vindt u in onze privacyverklaring of geef akkoord en sluit deze melding.